Ruimtelijke ontwikkeling en de logiessector: toerisme in de knel

Auteur: redactie
Toerisme 18 september 2001
Ruimtelijke ontwikkeling en de logiessector: toerisme in de knel

Toerisme en recreatie zijn voor de Nederlandse economie belangrijk: in 2000 bedroegen de bestedingen ongeveer 57 miljard gulden, circa 4,5% van het bruto nationaal product. Voor de komende jaren verwacht men een flinke groei: in 2005 zal zo’n fl 75 miljard binnen deze sector besteed worden. Om deze groei te kunnen accommoderen, is ruimte nodig.

De ruimtebehoefte staat evenwel op gespannen voet met claims van andere sectoren, zoals natuur; woningbouw; handel en industrie... Het beleid van hogere en lagere overheden staat onvoldoende open om de behoeften van de toeristisch-recreatieve sector te honoreren.

Dit vindt mede zijn oorzaak in het feit dat de prijs die de sector ‘toerisme & recreatie’ kan betalen voor de extra ruimte, kleiner is dan die van andere sectoren (vooral de commerciële vastgoedsector). Daardoor worden aan toerisme en recreatie talloze kansen ontnomen. Met name in de steden komen nieuwe hotelvestigingen niet of maar zeer beperkt tot stand. Men beseft onvoldoende dat hotels niet alleen van belang zijn voor toerisme: zij zijn ook een essentiële ondersteunende zakelijke voorziening voor andere economische en maatschappelijke activiteiten.

Revitalisering

Wanneer het gaat om de kampeer- en bungalowsector, veelal gesitueerd in landschappelijk aantrekkelijke gebieden, zijn het vooral de woningbouw en het natuurbeheer die beperkingen opleggen aan de ruimtelijke noden van de toeristische sector. Daar waar de logiessector en de woningbouw om dezelfde locatie strijden, zal de logiessector bijna per definitie het onderspit delven. Wonen als functie kan immers veel hogere grondprijzen betalen; dat impliceert wederom verdringing.

De verdere ontwikkeling van de natuur vergt ook veel ruimte en verdringt het gebruik van toeristisch interessante locaties en hun ontwikkelingsmogelijkheden. Vergeten wordt daarbij dat toerisme en recreatie belangrijk zijn voor de revitalisering van het platteland.

Er dreigt dus een tekort te ontstaan aan voldoende logiescapaciteit. In bijna alle regio’s van Nederland en voor bijna alle logiessectoren geldt dat nieuwe locaties, of uitbreidingen van bestaande capaciteit, moeilijk van de grond komen. Immers, er is vrijwel altijd wel een ruimtelijke concurrent, en vaak heeft deze een sterkere financiële of sociaal-economische positie. Hierdoor wordt onbedoeld de logiessector in zijn organische groei belemmerd, en dit  verschijnsel treedt juist op in economisch actieve en/of aantrekkelijke regio’s.

Terzijde zij opgemerkt dat de kansen die de logiessector biedt voor een evenwichtiger en daarmee economisch interessante gebiedsontwikkeling, noch door de sector zelf, noch door beleidsmakers of investeerders in vastgoed worden opgepakt.

Overigens moet erop worden gewezen dat door maatschappelijke ontwikkelingen ook ruimte verloren gaat: hotels worden zorghotels; veelal minder rendabele accommodaties worden centra voor asielzoekers; bungalowparken worden verkaveld tot complexen met tweede woningen. Dat soort verlies aan ruimte is evenwel zeer beperkt.

In de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening wordt nauwelijks aandacht besteed aan het dynamische karakter van de toeristische sector en aan zijn gedifferentieerde structuur.

Integratie in ruimtelijke planontwikkeling is daarvoor nodig, maar een structureel beleid ontbreekt. Daarvoor is een strategie nodig.

Onderdelen van die strategie kunnen zijn:

1. Integratie met andere functies. Bijvoorbeeld een hotel boven een winkelcentrum, of geïntegreerd in een woningcomplex of ziekenhuis.

2. De aansluiting op voorzieningen met een groot maatschappelijk draagvlak. Denk hierbij aan het aanleggen van logiesaccommodaties bij zogenaamde museumkwartieren, stadions of schouwburgen.

3. Complexvorming door concentratie. Kampeer- of bungalowterreinen kunnen aangelegd worden bij bezoekerscentra, golfbanen of recreatiegebieden.

Belangenafweging

Bij planvorming staat veelal één hoofdfunctie centraal, en die wordt aangevuld met additionele ondersteunende voorzieningen. Voorzieningen die daarin niet of minder goed passen worden bijna automatisch terzijde gelegd. Het doorbreken van dit automatisme hoeft natuurlijk lang niet altijd tot ruimte voor logiesaccommodaties te leiden, maar door zulke keuzes meer expliciet te maken, is te verwachten dat vrij gemakkelijk toch nieuwe creatieve ideeën ontstaan, waarbij de opname van logiesfuncties ervan zal profiteren.

Met een onderbouwde belangenafweging waarin ruimte voor logiesaccommodaties wordt gecreëerd, is de eerste stap gezet. De tweede stap, te weten het toewijzen van ruimte in bestemmingsplannen, moet daaruit voortvloeien. Woorden alleen helpen weinig en het gebruik van ‘artikel 19 procedures’ leidt tot te lange vertragingen.

De praktijk leert dat de plannen om ruimte voor logies te scheppen, bijna altijd worden ingegeven door lokale overwegingen. Het hierbij betrekken van plannen die elders in een regio bestaan, en de aanwezigheid van accommodaties op korte afstand binnen de regio, dient veel meer te gebeuren. Dat voorkomt niet-levensvatbare projecten, met alle frustraties van dien.

Herman Bos, hoofd onderzoek TRN

HM302001

Overig nieuws