De tijd is rijp voor overleg

Auteur: Redactie
Toerisme 4 april 1998
De tijd is rijp voor overleg

Menigeen zal zich de discussie over de toeristenbelasting nog herinneren die vorig jaar zomer in alle hevigheid woedde. De aanleiding was het voorstel van de gemeente Haarlemmermeer om luchthavenpassagiers op Schiphol per 1 juli 1998 een gulden toeristenbelasting te laten betalen. Maar wat heeft het allemaal opgeleverd? Hoe ziet de toekomst er uit? Gaat de toeristische sector weer een hete zomer tegemoet?

Schiphol bleef in ieder geval niet op eventuele problemen wachten. De luchthaven spande een kort geding aan tegen de gemeente Haarlemmermeer. Eind januari van dit jaar volgde de uitspraak. De rechtbank in Haarlem nam het standpunt in dat Schipholreizigers zich alleen om verkeerstechnische redenen op het grondgebied van de gemeente Haarlemmermeer bevinden; zij verblijven dus niet in de gemeente. Daarom kunnen deze passagiers niet als toeristen van de gemeente worden aangemerkt en is het heffen van fl 1,‑ toeristenbelasting niet redelijk. Bovendien zou Schiphol niet in staat zijn de toeristenbelasting te verhalen, waardoor het met een onredelijke kostenpost zou worden geconfronteerd. De gemeente Haarlemmermeer is in hoger beroep gegaan.

Knelpunten

De discussie over het (on)eigenlijke karakter van de heffing van toeristenbelasting, en van de manier waarop de heffingsopbrengsten worden aangewend, was al langer gaande. De Schipholdiscussie wakkerde het debat weer flink aan. Het ministerie van Economische Zaken moest actie ondernemen en startte vorig jaar een onderzoek naar de toeristenbelasting. Dit onderzoek moest inzicht verschaffen in de mate waarin gemeenten deze belasting heffen.

De staatssecretaris van Economische Zaken, mevrouw Van Dok-van Weele, bepaalde naar aanleiding van de onderzoeksresultaten dat het heffen van toeristenbelasting een gemeentelijke aangelegenheid is en blijft, en dat - zolang gemeenten binnen de grens van de Gemeentewet blijven - het onwenselijk is dat het Rijk zich daarmee bemoeit.

De strijd tussen Schiphol en de gemeente Haarlemmermeer, en de grote discussie die daaromheen ontstond, heeft als positief neveneffect dat de toeristenbelasting weer hoog op alle politieke agenda’s staat. Voor veel gemeenten vormt het een aanleiding om een duidelijk toeristisch beleid te formuleren. Knelpunten zoals bijvoorbeeld de ongelijke tarieven en de willekeur waarmee gemeenten toeristenbelasting heffen, staan weer glashelder op een rijtje.

Toeristische bedrijven hebben nu de mogelijkheid te profiteren van deze situatie. Het vernieuwde debat tussen gemeenten en toeristische bedrijven zou volgens het Nederlands Bureau voor Toerisme (NBT) niet eens zo zeer moeten gaan over de hoogte van de tarieven, maar zich in eerste instantie moeten toespitsen op het gemeentelijk toeristisch beleid in zijn geheel. Het NBT is dan ook niet tegen toeristenbelasting, maar vindt dat tegenover serieuze heffingen van gemeenten vervolgens wel serieuze investeringen in het toerisme mogen worden verwacht. Mede gezien het belang van de toeristische sector voor de Nederlandse economie (een jaarlijkse omzet van zo’n veertig miljard gulden; bijna 300.000 werknemers).

Overleg

Het toeristisch beleid is een belangrijk punt van aandacht geworden voor veel gemeenten. Om als toeristisch bedrijf echt te kunnen profiteren van de nu bestaande situatie, moet de wil opgebracht worden om mee te praten en mee te denken over het toeristisch beleid. Bedrijven moeten zelf actief het overleg met hun gemeente opzoeken. Het is al geconstateerd dat in gemeenten waar zo’n vruchtbare overlegstructuur bestaat, veel minder onenigheid is over de lokale lasten. Daar investeert de gemeente dan ook daadwerkelijk in toerisme. De voorzichtige conclusie kan worden getrokken dat goed overleg en het opbrengen van begrip voor elkaars behoeften en standpunten, maar zeker ook voor elkaars beperkingen, leidt tot een beter toeristisch beleid.

In ’Zee van cultuur’, het vorig jaar opgezette actieplan door Toerisme & Recreatie AVN en het NBT, werd gepleit voor samenwerking tussen bedrijven in de toeristische sector. Samenwerking van toeristische bedrijven in een gemeente en/of regio kan de positie aan de gemeentelijke overlegtafel versterken. Het bekende gezegde ’samen sta je sterk’ is hierop zeker van toepassing.

Buitenland

Als we onze blik op de Europese landen richten, dan zien we dat een aantal landen geen toeristenbelasting heft. (Groot‑Brittannië, Denemarken, Noorwegen en Zweden.) In Noorwegen en Zweden hebben de regeringen zeer bewust ervan afgezien. Duitsland, Zwitserland, België en Oostenrijk heffen wel toeristenbelasting. In deze landen gaat het om een gemeentelijke heffing op de overnachtingsprijs bij logiesaccommodaties. De hoogte varieert per land, maar ligt op een met Nederland vergelijkbaar niveau. In principe worden de inkomsten gebruikt voor gemeentelijke kosten die samenhangen met toerisme, zoals investeringen in voorzieningen, het beheer van voorzieningen, en promotiekosten. De conclusie die hieruit getrokken kan worden, is dat deze vier landen de inkomsten uit deze belasting direct ten goede laten komen aan toerisme en recreatie, en dat de hoogte van de toeristenbelasting er nauwelijks een discussiepunt vormt.

Willekeur

De ongelijkheid van tarieven in Nederland, moet in het overleg tussen toeristische bedrijven en gemeenten wel een belangrijk aandachtspunt blijven. Gemeenten bepalen namelijk nu nog steeds zelf hoeveel en waarover ze de belasting heffen. De ene gemeente hanteert een vast bedrag per overnachting, terwijl de andere een percentage van de overnachtingsprijs vraagt. Weer een andere gemeente gaat uit van de gemiddelde bezetting en baseert hierop zijn tarieven.

Ook is er nogal wat willekeur te bespeuren op de te belasten onderdelen van het toeristische product. De gemeente Zandvoort bijvoorbeeld, belast ook de verhuur van strandstoelen en de gemeente Lisse wil bij de entree van de Keukenhof belasting heffen. En zo zijn er talloze voorbeelden op te noemen. Het NBT pleit voor een vastgesteld percentage dat in elke gemeente geheven wordt, en over een vast gegeven. Door te kiezen voor een vast percentage in plaats van een vast bedrag, komen de overnachtingsprijzen van bijvoorbeeld campings en hotels in een betere verhouding te staan.

De term ’belasting op verblijf’ zorgt ook voor veel onduidelijkheid. Een verblijf is zeer breed te interpreteren. Gaat het om een overnachting of valt ook de dagtoerist onder deze term? Met andere woorden: wat is de reikwijdte van deze term? Er zou een nuancering van dit begrip moeten komen in de vorm van ’nachtverblijf’, dat wil zeggen dat er minimaal een overnachting dient plaats te vinden om belasting te mogen heffen. Kortom, een vast percentage geheven over de overnachtingsprijs voorkomt dat een toerist op één dag meerdere malen belast wordt.

Auteur: Michelle Brugman

HM30JAAR HM301998

Overig nieuws